Vijf afstudeerders en hun onderzoek

Het afgelopen semester was ik afstudeerbegeleider van Emiel, Roel, Anne, Steven en Tomas, studenten industrieel product ontwerpen (IPO). Daarbij had ik me voorgenomen om ze verder te helpen in de onderzoekskwaliteit van hun afstuderen; verder in elk geval dan de meeste IPO-studenten normaal gesproken komen. Die betere kwaliteit zocht ik in het beter analyseren van de afstudeervraag, het scherper formuleren van het op te lossen probleem, een sterkere focus op het probleem en een degelijker bewijsvoering voor de vraag of het probleem daadwerkelijk opgelost is.

Even vooraf: dit verslag is, om wille van de leesbaarheid, voor de betrokkenen misschien een wat simpele, en misschien niet altijd even positieve beschrijving. Hopelijk wordt al lezend duidelijk dat de knelpunten die aan het licht kwamen, vooral voortkomen uit omissies in het studieprogramma, en zelden uit gebrek aan motivatie of talent van de studenten zelf!

Het werd een spannend avontuur voor ons allemaal, waarin al snel bleek dat we aan het vechten waren tegen de “opvoeding” die we studenten de drieënhalf jaar daarvoor hadden gegeven. Blijkbaar hadden we studenten uitstekend getraind in het snel en pragmatisch verzinnen van oplossingen voor willekeurig welk probleem in een zo kort mogelijke tijd. Bij IPO leren we studenten productideeën uit te werken in produceerbare ontwerpen in de vorm van CAD-tekeningen en prototypes, en dat is dus wat studenten graag zo snel en zo goed mogelijk willen doen. Na een korte analyse van het bestaande product, wat concurrenten en af en toe wat bestaande octrooien, doken zij stuk voor stuk zo snel mogelijk achter een wit vel papier, om direct heel veel oplossingen voor allerlei deelproblemen die je bij het ontwerpen van een product altijd tegenkomt, te verzinnen. Maar juist die aanpak, die door veel van onze stagebedrijven wordt gewaardeerd, bleek nu het onderzoeksvermogen van diezelfde studenten in de weg te staan.

Na een paar indringende gesprekken met de studenten en hun bedrijfsbegeleiders (die vaak ook nog overtuigd moesten worden van het nut van een wat verdergaande analyse..) heb ik ze zover gekregen om het schetsboek nog even opzij te leggen, en eerst nog wat testjes te doen met gebruikers van het product, nog even indringend en kritisch met de opdrachtgever te praten, af en toe een boek te raadplegen en hier en daar te besluiten dat bepaalde opgezochte informatie eigenlijk niet relevant voor de ontwerpvraag was. Zo kwamen we in elk geval tot wat meer afgebakende en met feiten onderbouwde ontwerpopgaven, waar student, bedrijf en ikzelf het over eens waren.

Op naar de volgende horde: gefocused blijven op het probleem. Dat bleek lastig; de meeste studenten konden de verleiding niet weerstaan om allerlei zaken die niets met het hoofdprobleem te maken hadden, te snel te willen oplossen. Er werden bijvoorbeeld al productieproblemen opgelost, terwijl nog helemaal niet duidelijk was hoe het product een hygiënischer uitstraling (in dit geval het hoofdprobleem) zou moeten krijgen.

Volgende knelpunt lag bij de verificatie: als er eenmaal een oplossing voor het hoofdprobleem was gevonden die mogelijk zou werken, dan hebben de meeste studenten de neiging om het eisenprogramma erbij te pakken, een “V” te zetten bij eisen waar het ontwerp waarschijnlijk wel aan voldoet, en een “X” waar dat nog niet zo is. Door de onderzoeksbril bezien, is dit natuurlijk niet genoeg. Eigenlijk begint het praktijkonderzoek nu pas echt: er is een oplossing; nu in de praktijk kijken of die werkt. Testen dus in de echte wereld. Hier was de tijd voor de meeste studenten het grote knelpunt; ontwerpen van een beetje product kost nu eenmaal tijd, zelfs als je die niet besteedt aan het zoeken van irrelevante informatie en het beantwoorden van niet gestelde vragen. Aan het echte bewijzen of iets werkt komen de meeste studenten niet toe.

De laatste hobbel was de verslaglegging. Bij het bekijken van de conceptverslagen bleek vaak het hoofdprobleem als sneeuw voor de zon uit het verhaal verdwenen; belangrijke tests en interviews die een uitstekend beeld van het ontwerpprobleem gaven waren weggestopt in een bijlage; belangrijke beslissingen over welk probleem wel en welk niet op te lossen, waren niet vermeld in het verslag; de slimme oplossing voor het hoofdprobleem sneeuwde onder in de bespreking van onbelangrijke details; de evaluatie van het resultaat besloeg nog geen half a4-tje…

Gelukkig lijkt het, een week voor het afstuderen met een stapel dikke rapporten op mijn bureau, allemaal best goed te komen met mijn afstudeerders. Maar de meest voor de hand liggende conclusie durf ik al te trekken: als je het onderzoeksgehalte (of het kritisch-analytisch gehalte?) van je afstudeerderwerk serieus neemt, is het absoluut te laat als je studenten daar pas in het laatste semester mee confronteert. Al in jaar 1 moet je beginnen met analyseren van problemen en verifiëren van oplossingen. Eerst bij kleinschalige ontwerpproblemen, geleidelijk opbouwend naar complexere ontwerpvragen.

Een andere voorzichtige conclusie is, dat een semester eigenlijk te kort is om vanuit een vage ontwerpopgave naar een getest eindproduct te komen. Dat betekent dat je óf eerder met het analyseren van de ontwerpvraag moet beginnen, óf de eis moet laten vallen dat er een uitgewerkt (beroeps)product moet worden opgeleverd. Hierover moeten we de discussie binnen de opleiding dringend voeren…

One Response to Vijf afstudeerders en hun onderzoek

  1. Tomas van Dijk says:

    Een leuk beschreven verhaal. Niet altijd even positief, maar wel erg herkenbaar! Haha….
    Je conclusie vind ik bijzonder goed:
    Of we zouden als ontwerpers de afstudeeropdracht niet onderzoekend hoeven te doen.
    Of we zouden meer ‘onderzoekend’ onderwezen moeten worden door de jaren heen.

    Tip: Laat de 3e jaars stagiaires ook ten minste 1 kort project op de ‘afstudeermanier’ volgen tijdens hun eerste stage. Dit geeft al wat oefening !

    Groet, Tomas

Plaats een reactie